– van ’n misdienaar 1939-1949


EEN MISDIENAAR 1939-1949     <=terug

Herinneringen van een misdienaar/acoliet
1939/1949
Het was op Hemelvaartsdag 18 mei 1939, tevens het koperen trouwfeest van mijn ouders, dat ik als 11-jarige mijn debuut maakte als misdienaar in de H.Hart Parochie. Kapelaan Westerkamp had mij en nog 2 anderen daarvoor uitgenodigd, want qua leeftijd was zijn misdienaarkorps wat onevenwichtig en moest nodig versterkt worden met enkele jongens rond 10 en 11 jaar. Ik had er eerst niet zo veel zin in, maar mijn moeder vond dat ik zo’n vererende uitnodiging niet mocht afslaan.

Een dag of 10 daarvoor kreeg ik mijn eerste les. Deze bestond uit het hardop lezen van de latijnse voetgebeden en andere gebeden uit het bekende wekelijkse missaaltje Bron van Christelijke Geest. Ik hoefde ze niet uit mijn hoofd te leren, als ik ze maar vlot hardop kon lezen. Ik kon het toch niet laten om alvast dat lastige Confiteor er in te stampen. Enkele dagen later mocht ik een proeve van bekwaamheid afleggen en werd als geslaagd beschouwd en werd meteen aangewezen voor de vroegmis op Hemelvaartsdag, dat was in die tijd nog

‘s- morgens om half zeven. Ik schrok me wild! Hoe moest dat dan met die bel, en met die ampullen, dat wierookvat en die voetkussens en met dat boek omdragen van epistelkant naar evangeliekant? O, werd me gezegd, dat leer je vanzelf wel van de oudere misdienaars.

Ik was er helemaal niet gerust op maar gelukkig kreeg ik als mentor Kobie Dries naast mij die mij de nodige aanwijzingen gaf en de rest leerde ik van Theo van der Knaap met wie ik samen mijn eerste weekbeurt moest afwerken. Vlekkeloos ging het allemaal niet: de eerste tik op de consecratiebel was bijna onhoorbaar en de tweede tik was knoerhard. Ook vond Dorus van der Hoeven de eerste opbrengst van het kaarsenschaaltje te matig, kennelijk had ik de mensen in de kerk niet voldoende aangekeken.

Zo kwam ik dus terecht in de orde van dienst die in die tijd gebruikelijk was. Op Zondag de 3 stille missen van half zeven, kwart over acht en half tien, de doordeweekse missen van kwart voor zeven en kwart voor acht en het Lof op Vrijdag en Zondag. In de maanden Mei en Oktober was er iedere avond Lof. De assistentie tijdens de Zondagse Hoogmis van half elf was voorbehouden aan de oudere acolieten. Alleen bij hoogfeesten mochten misdienaars dan assisteren als toortsdragers.

De gewijde bezetting bestond in die tijd uit Pastoor Ruigewaard, de eerder genoemde kapelaan Westerkamp die spoedig daarna werd opgevolgd door Kapelaan Roozen, en verder kapelaan van der Steen, een klein dik mannetje die altijd probeerde het snelheidsrecord misviering te verbeteren. Een belangrijk man was vanzelfsprekend Koster Dorus van der Hoeven, die vòòr de mis de misdienaarsbende in toom moest houden en die voor de schone superplies zorgde en aanwees wie met het kaarsenschaaltje rondging. Medemisdienaars waren in die tijd de eerder genoemde Kobie Dries en Theo van der Knaap, Cor van der Hoeven, Ceel Windhorst, Aad de Leede, Theo Windhorst, Aad Wever, Ary Dingenouts, Joop Feelders, Leo de Leede, Aad Kieboom, Cor Rost, Piet Heesbeen, Martien Heijnsbroek, Dick Bouman en niet te vergeten Cas Looman. Er waren er nog meer, die namen schieten me wel te binnen zodra ik dit stuk heb ingeleverd. Uiteraard was er rivaliteit, want tijdens mis en lof was er een bepaalde rolverdeling, verdeeld van oudste naar jongste. Sommigen vertaalden dat in dienstjaren wat wel eens heibel gaf. Kapelaan Roozen maakte daar een eind aan door ieder een rugnummer te geven op het wekelijkse lijstje van beurten, dat wij op Zaterdagmiddag in de sacristie moesten consulteren.

Een bijzondere gebeurtenis was het assisteren van een huwelijksmis. Dat was altijd onder schooltijd en waarvoor je bij wijze van uitzondering enkele lessen mocht verzuimen. Je moest dat tevoren aan de meester melden en als je de klokken hoorde luiden rende je van de St.Henricusschool naar de kerk, ruim op tijd om met zijn vieren het bruidspaar bij de ingang op te wachten en naar het altaar te begeleiden. Ook na einde van de dienst gingen wij het bruidspaar op hun weg naar de pastorie weer vooraf, maakten bij de doopkapel front en wachten vol spanning af of de bruidegom een fooitje voor ons over had. Dikwijls was dat een kwartje de man, en dat was voor die tijd een heel kapitaal!

Een ander hoogtepunt was de uitgaansdag voor misdienaars en koorzangers. Favoriete bestemming was Oud Valkeveen met een grote speeltuin en een voetbalveld waarop traditioneel een wedstrijd werd gespeeld tussen misdienaars en koorzangers en waarbij de elftallen werden versterkt door kapelaans, koster en organist. Je boterham moest je zelf mee brengen maar de limonade was gratis. Vanzelfsprekend kreeg je een klein zakcentje mee, maar men verwachtte thuis wel een ansichtkaart met postzegel van anderhalve cent.

In 1939 gingen we ook nog naar Amsterdam, naar de Willibrorduskerk buiten de Veste, om daar een bezoek te brengen aan onze vroegere Pastoor Vis.

Ik was al bijna een jaar misdienaar toen de oorlog uitbrak. Op vrijdag 10 mei vielen de Duitsers ons land binnen. De volgende dag, Pinksterzaterdag, had ik een misdienaarbeurt. . Voorheen werden op Pinksterzaterdag de plechtigheden van het wijden van het water en het doopwater, zoals dat op Paaszaterdag gebeurde herhaald. Ik herinner me nog de vreemde sfeer op die morgen. Er werd geprobeerd om alles normaal te doen, maar onze gedachten waren meer bij de omstandigheden buiten, bang dat een en ander zou escaleren. Gelukkig is er dat niet van gekomen en schijnbaar ging alles later zijn oude gangetje. Schijnbaar, want van lieverlee wijzigden zich een aantal zaken. De nauw aan de kerk verbonden jeugdbeweging als de Kruisvaart en de Graal werden door de bezetter verboden. Luchtalarm zorgde voor paniek in de kerk. Op een zondag in maart 1943 vielen er bommen in de omgeving van de kerk tijdens de jongenscongregatie, waarbij allen onder de banken doken en 2 grote plafondplaten naar beneden kwamen.

Door het invoeren van spertijden wijzigden de aanvangstijden. Door gebrek aan brandstof kon de kerk in de wintermaanden niet meer naar behoren verwarmd worden. Als gevolg van de verduistering was in de winter het vinden van de weg naar de kerk in de vroege morgen soms een moeilijke opgave. Je had soms de hulp van een deels afgeplakte zaklantaarn of een knijpkat nodig. Er kwam gebrek aan miswijn en aan hosties. Daar kwamen dan ook nog de 2 strenge winters 40/41 en 41/42 bij. In één van die winters voelde ik me echt de sigaar, zeven weken achtereen mocht in de vrieskou aantreden voor de dagelijkse vroegmis. Als troost mocht ik van moeders geld een soort namaakleren bivakmuts met klep kopen om mijn oren tegen de kou te beschermen.

Zo langzamerhand werden ik en wat leeftijdsgenoten eigenlijk te oud om misdienaar te blijven, maar Kapelaan Franse die in die tijd de baas was over de assistenten, benoemde ons tot “seniormisdienaars”, die alleen nog dienst deden op de Eerste Vrijdagen van de Maand, en bij bijzondere gelegenheden. Overigens kwam dat toch in de knel vanwege onze studies op de MULO school in de Nassaulaan en zo kreeg ik met enkele anderen half 1944 van Kapelaan Franse een nette bedankbrief

Enkele maanden later echter kregen wij weer een oproep om op te komen draven, nu als acoliet, waarvoor we eigenlijk de leeftijd nog niet hadden. Wat was er aan de hand?

De een na de andere acoliet werd te werk gesteld in Duitsland en na de razzia’s van 10 en 11 november 1944 waren ze allemaal weg of ondergedoken. Kapelaan Franse gaf ons nog een spoedopleiding, want de assistentie tijdens hoogmis moest waardig en stijlvol verlopen. Ik herinner mij nog dat wij uit het gebedenboekje voor bijzondere gelegenheden 2 bladzijdennummers uit ons hoofd moesten kennen: op pagina 69 stond het Asperges Me (Besproeiing met wijwater voorafgaand aan de Hoogmis) en op bladzijde 121 Domine Salvum Fac Reginem Nostram (Gebed voor de Koningin aan het einde van de dienst).

Jaren later, toen Kapelaan Langemeyer, een man met veel hebbelijke maar ook enkele onhebbelijke gewoonten, laatstgenoemd gebed niet in het boekje kon vinden en het toen maar op de grond keilde en wegliep, had ik het lef niet om vanuit de kerk hard te roepen: Bladzijde 121 !!!

Zo stonden wij dus (Cas Looman, Aad Boom, Aad Wever, Leo Heinsbroek) gedurende de periode die bekend staat als de hongerwinter, als 16- en 17 jarigen geschaard rond de credens waar voorheen volwassen acolieten stonden. Het was een nare tijd, we waren hongerig, hadden amper schoenen, een kouwe kerk, weinig inspiratie, alleen een vurige hoop op vrede en levensbehoud voor de afwezigen. Zelfs de viering van de kerstnacht, die overigens pas om 7 of 8 uur begon, was een vreugdeloos gebeuren met alleen maar de smeekbede om vrede.

Het was nog een klein wondertje dat iedereen het tot het einde van de oorlog wist vol te houden en dat we, sterk vermagerd en verarmd, eindelijk in Mei 1945 de bevrijding konden vieren.

De parochie vierde de bevrijding o.a. met de terugkeer van de meeste mannen; het zangkoor Ad Majorem Dei Gloriam o.l.v. Cees Vredebregt kwam weer op sterkte, en er kwamen nieuwe takken van jeugdbeweging. Wij werden als acolieten gehandhaafd en het team werd uitgebreid met de weer opgedoken Joop Lansbergen (super-acoliet), en verder met Leo van Potten, ?? Hollanders, Jan de Leede, Wim Heeze en nog enkelen. Ik heb zo om de week meegedraaid met de Zondagsvieringen van half elf, waaronder door het mannenkoor beurtelings gregoriaanse en meerstemmige missen werden gezongen , die ik zo langzamer- hand uit het hoofd ging leren.

Hoogtepunten bleven de vieringen op bijzondere feestdagen zoals het H.Hartfeest of het Veertigurengebed, met ’s morgens Mis met 3 Heren en ’s avonds lof met processie. Als acoliet mocht je vooraan, kruisdragend, het tempo van de processie bepalen, of slingerend met het wierookvat het allerheiligste voorafgaan. Ik ben acoliet geweest tot begin 1949. In maart 1948 moest ik in militaire dienst en assisteerde alleen nog tijdens verlofweekends en in Maart 1949 vertrok in naar het toenmalig Nederlands Indië. Daar heb ik nog éénmaal als acoliet gefungeerd. Dat was in 1950 op Giri Sonta in Oengaran op Midden Java, waar de Paters Jezuïeten een vestiging hadden en retraites voor militairen organiseerden.

De vraag is hoe ik terugkijk op deze periode. Ik moet toch wel zeggen dat het voor mij een bijzonder ervaring is geweest. Ik heb op mijn wijze deel gehad aan het z.g. “Rijke Roomsche Leven” dat echter ook zijn schaduwzijden had. Er was achteraf gezien wel erg veel aandacht voor allerlei rituelen en devoties en ook de gestrengheid waarmee de regels van de kerkelijke leer je werden voorgehouden waren toch eigenlijk in tegenspraak met de blijde boodschap van het evangelie. Ik zou ook nooit meer in een processie willen lopen. Nog kort geleden zag ik tijdens een vakantie in Duitsland oudere acolieten tijdens de viering geknield aan de voet van het altaar, voor wie geen enkele rol was weggelegd bij de schriftlezingen en tijdens de communie. Onvoorstelbaar!

In mijn huidige parochie (Sint Jan de Doper – Visitatie) mag ik als afgevaardigde van het zangkoor meewerken aan de voorbereiding van Zondagsvieringen en mijn vroegere ervaringen op het gebied van liturgie zijn mij daarbij nog wel eens tot steun. De moderne Nederlandse liederen, de actieve medewerking van leken tijdens de vieringen en de overwegingen die in het teken staan van een eigentijdse benadering van de Schrift en inhoudelijk van waarde zijn, zijn allemaal tekenen van een Kerk die voortdurend in beweging is, wat mij altijd blijft boeien.

Leo Heinsbroek (e-mail: leo.heinsbroek@wanadoo.nl)

<=terug

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *