– de oorlogstijd 1940-1945


<=terug   [chronol.]   verder=>

DE OORLOGSTIJD 1940-1945

(de plaatsing op deze site is in voorbereiding)

Heel veel is er niet bekend van de kerk in de oorlogsjaren. In het boek Schaduwen over Schiedam wordt vermeld dat er uit verschillende kerktorens in Schiedam klokken werden gehaald door de bezetter, waaronder ook de Heilig Hartkerk.

OOK TOEVOEGEN: HANDMATIGE BEDIENING VAN HET ORGEL. Toendertijd was er nog geen pijporgel. Het orgel werkte op elektriciteit. Bij uitval van de elektriciteit (wat meerdere keren is gebeurd) werd het orgel handmatig bediend, net als een harmonium. Eén van de organisten (Henk van der Meer) was zo klein, dat hij met zijn benen niet bij de pedalen kon. In dat geval moesten koorleden met de handen de pedalen bewegen tijdens de muziek. Een zwaar karwei. (wordt vervolgd) 

Voor zover is na te gaan heeft de kerk minimaal twee keer als toevluchtsoord gediend voor onderduikers. Eén keer voor een groep van 36 tot 40 mannen, die tijdens de razzia van november 1944 voor korte tijd een schuilplaats zochten. En één keer voor een kleinere groep van ongeveer 4 personen, die een langere periode ondergedoken zaten. (wordt vervolgd)

De ruimten onder de kerk boden een prachtige schuilplaats voor onderduikers. Velen hebben hiervan geprofiteerd, tijdens de gevreesde razzia van de Duitse bezetter. De toenmalige pastoor Ruigerwaard zorgde in die periode voor voedsel en kleding. Veel mensen zijn hem daar nu nog dankbaar voor. Behalve in de kelder, boden ook de toren en de gewelven van de kerk een schuilplaats aan onderduikers.

 

Kapelaan H. Roosen schrijft in de Sursum Corda (1952):
Bommen om je oren…..!
     De tijd als Kapelaan in de Gorzen is wel mee de mooiste van m’n leven geweest! Er zijn zo een reeks van indrukken blijven hangen: de rustige en vrome herder, Pastoor Ruigewaard, de levendige en vurige Kapelaan van Steen, de gestage en harde werker Kapelaan Franse . . . .  Ik zie de jeugd van de Gorzen nog met een afgedankt tulen gordijntje bruid en bruidegom spelen voor de trappen van het portaal, maar ik zie de mensen ook nog staan kijken als er een echte Bruid kwam . . . .  (de bruidegom had nooit veel belangstelling). Ik zie ze nog hollen, als het lucht-alarm ging, naar onze toren, met kinderen op de arm en soms een koffertje bij zich. Als het erg was, zoals die ene week, dat de bommen in de Lekstraat vielen, – vier bombardementen in één week -, werd er daar in die toren heel wat afgebeden. Ik zie me nog op huisbezoek gaan, ’t viel niet altijd mee, want je kwam niet overal binnen. Maar wat kwam je dan toch veel goede mensen tegen! Ik denk aan die heerlijke dagen met de Kruisvaart en de feestavonden onder de Kerk als er een wieg of konijn verloot werd. Wat was er veel moois in de Gorzen. Ik denk nog aan die dag, dat het ineens afgelopen was en ik moest gaan kuren; maar hoe het meeleven en de belangstelling me getroost hebben . .  Ja, ik denk nog graag terug aan de mooie tijd in de Gorzen. ’t Is goed volk, trouw en hartelijk en er zit een prachtkern met mooi godsdienstig leven. De Gorzen, daar houd ik nog van . . . .

Kapelaan Franse schrijft in de Sursum Corda (1952):
Het kerkfort
     Op dit feest danken wij God om de vele geestelijke goederen, welke wij door Hem ontvingen in onze parochiekerk. Vijf en twintig jaar lang was zij de trouwe hoedster en redster van onze zielen. Anderen zullen haar zeker hierom roemen en wijzen op de innige band tussen de Gorzenaren en hun kerk. Laat ik bij deze gelegenheid in het licht mogen stellen, dat de jubilaresse in de voorbije oorlogsjaren de mensen ook in staat stelde het vege lijf te redden.
     Het is Vrijdag 11 November 1944. Duitse soldaten hebben alle uitgangswegen afgegrendeld. Ze lopen langs de huizen: de mannen moeten zich verzamelen. Schrik en angst! Een 40-tal mannen zoekt een schuilplaats onder de kerk. Rondom 12 uur komen de soldaten de huizen doorzoeken naar verstekelingen. Het wordt de mannen onder de kerk te warm! Ze gaan door een onderaardse gang naar de pastorie en willen naar de zolder van de kerk. Voor ons, pastoor en kapelaans, is de kamer van pastoor een belangrijke uitkijkpost. We zijn in spanning; zou het niet verraden zijn? Bovendien zijn kapelaan Langemeyer en mijn persoontje ook nog geen veertig. De 40 mannen klauteren intussen via de bovengang van de pastorie de toren in, door een luik. Een voor een verdwijnen ze. Geen Duitse soldaat zal hen daar vinden! Maar opeens……? Een van de verstekelingen is klein van postuur, zo ongeveer als die kleine Zacheus moet zijn geweest, waarvan het Evangelie zegt, dat hij in een boom langs de weg klom om Jezus te kunnen zien. Maar deze kleine man kon niet zo goed klimmen als Zacheus, hij kon de hoogte van het luik niet halen! Vijf, zes sprongen in de lucht, maar zijn handen vonden geen houvast. En de tijd drong want de Duitsers stonden al voor no. 51! Dus kreeg hij hulp van de andere mannen, op de wijze waarop jongens die over een schutting klimmen elkander helpen. Hoe het precies ging, kan ik niet nader beschrijven. Maar het ging. Althans voor de helft. Want de man raakte klem. Hij was te breed. Maar er was geen tijd te verliezen. Dus werd er toen gesjord en geduwd en getrokken. En heel, hoewel niet heelhuids, kwam hij halfdood in de toren terecht. Om mijn verhaal te voltooien moet ik nog meedelen, dat hij de kerkzolder bereikte en daar met de anderen veilig geborgen was. De Duitse soldaten stelden overigens geen belang in Lekstraat 55 en nog minder in de kerk er naast.
     De geschiedenis verhaalt, dat de kerken als schuilplaats dienden, toen de Noormannen hier hun strooptochten hielden. L’histoire se répète!
     Hulde aan de kerk, die óók is: het kerkfort van de Gorzen!

Kapelaan J. Langemeijer schrijft in de Sursum Corda (1952):
“November ’44”
     Weet u het nog? Wat hebben we in die dagen angstig naar onze kerk gekeken. Als ze eens wisten, dat er op die hanebalken in het kerkedak enige tientallen onderduikers zich schuilhielden. Ze hebben het gelukkig niet geweten. Wat zou er wellicht van onze kerk geworden zijn! Dat waren benauwende dagen in die voorbije 25 jaren.


De bovenzijde van de – nu dichtgemetselde – deur tussen de toren en de bovenzijde van de voormalige Liduinakapel. Via deze doorgang konden de onderduikers vanuit de toren het dubbele dak van de kerk bereiken. De cementen ronding aan de voorzijde is het dak van de voormalige doopkapel, de torenkamer.
Sinds de bouw van de nieuwe voorgevel van de kerk (in 1964) en het verdwijnen van beide zijingangen, is de verbinding tussen de eerste verdieping van de pastorie, via de bovenzijde van het torenkamerdak en het kerkdak, komen te vervallen. Zowel op de plek van beide zijingangen, als boven de voormalige Liduinakapel zijn in 1964 grote spitsramen bijgemaakt. De toegang tot het dubbele dak geschiedt nu IN de kerk, door een luik dat via het dak van de binnenkapellen en binnenportalen te bereiken is.

Jan Magielsen schrijft in het jubileumboekje van de Gorzenkerk in 2002:
November 1944: Onderduikers tussen het dubbele kerkdak

Het was een naargeestige najaarsdag. Mijn oom Theo, toen 19 jaar, ging toch welgemoed op weg naar zijn werk. Bij de brug over de Buitenhaven werd hij tot zijn schrik staande gehouden door een Duitse soldaat met een onverbiddelijk bevel. Theo moest onmiddellijk naar de Keilehaven, waar schepen klaar lagen om hem met de andere mannen en jongens, die in het Duitse sleepnet terecht waren gekomen, naar de Heimat te vervoeren, waar werk voor de eindoverwinning hen wachtte. Ze zouden een goede verzorging krijgen. Omdat hij een andere afloop van de oorlog voorzag, vroeg Theo of hij even naar huis mocht om zijn spullen op te halen. De Duitser stemde toe. Gelukkig waren ze niet allemaal even bijdehand. Mijn oom als een speer naar huis, waar hij zich op de vliering verborg. Alleen een blinde Duitser had hem daar niet gevonden.

Gelukkig kwam zijn zwager, Gerrit Beuman, met een goed bericht. Pastoor Ruigerwaard bood zijn bedreigde parochianen een schuilplaats, waar de moffen nooit achter zouden komen:

tussen het dubbele dak van de kerk. Ze vroegen mijn vader ook mee te gaan. Hij weigerde. Zijn vrouw was zwanger en zijn zoon ziek. Dat zou de Duitsers wel vermurwen hem thuis te laten. Niet dus! Mitkommen, schnell!

Via de tuin, de pastorie en de toren werden 34 mannen naar de ruimte tussen het binnen- en buitendak gesmokkeld. Daar zaten ze dan op de balken, ongemakkelijk maar veilig. Duiven vlogen er jammer genoeg niet meer. Die waren al lang in de kookpotten van de Gorzenaren verdwenen. Wat aan eten beschikbaar was, werd door familie en vrienden naar de kerk gebracht. Dat overdreven kerkbezoek ging in de gaten lopen, zelfs in die barre tijden.

De onderduikers konden, via de kruisgaten in het topje van de voorgevel, alleen de Nieuwe Maasstraat in de gaten houden, maar het gevaar kwam van rechts. Ook toen al.

Een vrouw uit de Lekstraat, wier zoon reeds voor werk in Duitsland was opgepakt, is om die reden de boel in de Lange Nieuwstraat gaan verraden. God dank trof zij daar een Schiedamse politieman, die uit het goede hout was gesneden. Hij stelde gauw de pastoor op de hoogte en de onderduikers maakten dat zij weg kwamen. Mijn oom Theo is toen, na ingang van de avondklok en sluipend langs de huizen naar, zijn zus in de Huismanstraat gevlucht. Hij sprak met haar af zich in het dressoir te verbergen, als de Duitsers in de deur zouden verschijnen. Geen ideale oplossing natuurlijk. Hij heeft de rest van de oorlog dan ook bij zijn ouders in de Steenstraat uigezeten. Alle 34 dakhazen zijn die bange tijd zonder kleerscheuren door gekomen. De pastoor heeft over zijn sabotage van de Arbeitseinsatz nooit meer wat gehoord. Mijn vader keerde terug. Vlak voor mijn tiende verjaardag. Het mooiste cadeau, dat ik ooit heb gehad.

Jan Magielsen.


Leo Heinsbroek schrijft in 2002:
Ik was al bijna een jaar misdienaar toen de oorlog uitbrak. Op vrijdag 10 mei vielen de Duitsers ons land binnen. De volgende dag, Pinksterzaterdag, had ik een misdienaarbeurt. . Voorheen werden op Pinksterzaterdag de plechtigheden van het wijden van het water en het doopwater, zoals dat op Paaszaterdag gebeurde herhaald. Ik herinner me nog de vreemde sfeer op die morgen. Er werd geprobeerd om alles normaal te doen, maar onze gedachten waren meer bij de omstandigheden buiten, bang dat een en ander zou escaleren. Gelukkig is er dat niet van gekomen en schijnbaar ging alles later zijn oude gangetje. Schijnbaar, want van lieverlee wijzigden zich een aantal zaken. De nauw aan de kerk verbonden jeugdbeweging als de Kruisvaart en de Graal werden door de bezetter verboden. Luchtalarm zorgde voor paniek in de kerk. Op een zondag in maart 1943 vielen er bommen in de omgeving van de kerk tijdens de jongenscongregatie, waarbij allen onder de banken doken en 2 grote plafondplaten naar beneden kwamen.

Door het invoeren van spertijden wijzigden de aanvangstijden. Door gebrek aan brandstof kon de kerk in de wintermaanden niet meer naar behoren verwarmd worden. Als gevolg van de verduistering was in de winter het vinden van de weg naar de kerk in de vroege morgen soms een moeilijke opgave. Je had soms de hulp van een deels afgeplakte zaklantaarn of een knijpkat nodig. Er kwam gebrek aan miswijn en aan hosties. Daar kwamen dan ook nog de 2 strenge winters 40/41 en 41/42 bij. In één van die winters voelde ik me echt de sigaar, zeven weken achtereen mocht in de vrieskou aantreden voor de dagelijkse vroegmis. Als troost mocht ik van moeders geld een soort namaakleren bivakmuts met klep kopen om mijn oren tegen de kou te beschermen.

Zo langzamerhand werden ik en wat leeftijdsgenoten eigenlijk te oud om misdienaar te blijven, maar Kapelaan Franse die in die tijd de baas was over de assistenten, benoemde ons tot “seniormisdienaars”, die alleen nog dienst deden op de Eerste Vrijdagen van de Maand, en bij bijzondere gelegenheden. Overigens kwam dat toch in de knel vanwege onze studies op de MULO school in de Nassaulaan en zo kreeg ik met enkele anderen half 1944 van Kapelaan Franse een nette bedankbrief

Enkele maanden later echter kregen wij weer een oproep om op te komen draven, nu als acoliet, waarvoor we eigenlijk de leeftijd nog niet hadden. Wat was er aan de hand?

De een na de andere acoliet werd te werk gesteld in Duitsland en na de razzia’s van 10 en 11 november 1944 waren ze allemaal weg of ondergedoken. Kapelaan Franse gaf ons nog een spoedopleiding, want de assistentie tijdens hoogmis moest waardig en stijlvol verlopen. Ik herinner mij nog dat wij uit het gebedenboekje voor bijzondere gelegenheden 2 bladzijdennummers uit ons hoofd moesten kennen: op pagina 69 stond het Asperges Me (Besproeiing met wijwater voorafgaand aan de Hoogmis) en op bladzijde 121 Domine Salvum Fac Reginem Nostram (Gebed voor de Koningin aan het einde van de dienst).

Jaren later, toen Kapelaan Langemeyer, een man met veel hebbelijke maar ook enkele onhebbelijke gewoonten, laatstgenoemd gebed niet in het boekje kon vinden en het toen maar op de grond keilde en wegliep, had ik het lef niet om vanuit de kerk hard te roepen: Bladzijde 121 !!!

Zo stonden wij dus (Cas Looman, Aad Boom, Aad Wever, Leo Heinsbroek) gedurende de periode die bekend staat als de hongerwinter, als 16- en 17 jarigen geschaard rond de credens waar voorheen volwassen acolieten stonden. Het was een nare tijd, we waren hongerig, hadden amper schoenen, een kouwe kerk, weinig inspiratie, alleen een vurige hoop op vrede en levensbehoud voor de afwezigen. Zelfs de viering van de kerstnacht, die overigens pas om 7 of 8 uur begon, was een vreugdeloos gebeuren met alleen maar de smeekbede om vrede.


Het was nog een klein wondertje dat iedereen het tot het einde van de oorlog wist vol te houden en dat we, sterk vermagerd en verarmd, eindelijk in Mei 1945 de bevrijding konden vieren.

De parochie vierde de bevrijding o.a. met de terugkeer van de meeste mannen; het zangkoor Ad Majorem Dei Gloriam o.l.v. Cees Vredebregt kwam weer op sterkte, en er kwamen nieuwe takken van jeugdbeweging. Wij werden als acolieten gehandhaafd en het team werd uitgebreid met de weer opgedoken Joop Lansbergen (super-acoliet), en verder met Leo van Potten, ?? Hollanders, Jan de Leede, Wim Heeze en nog enkelen. Ik heb zo om de week meegedraaid met de Zondagsvieringen van half elf, waaronder door het mannenkoor beurtelings gregoriaanse en meerstemmige missen werden gezongen , die ik zo langzamer- hand uit het hoofd ging leren.

Leo Heinsbroek

Na de oorlog maakte de beeldend kunstenaar J. Schmiermann enkele tekeningen die als thema hadden: de stad Schiedam is door de stadsheilige Liduina beschermd tegen grote verwoesting ten gevolge van bombardementen. Zeer bekend is Liduina die de belangrijkste (voormalige) RK-kerken van Schiedam beschermde: de Frankelandse kerk, de Grote of Sint Janskerk en de Havenkerk. Er is ook een tekening bekend waarop andere markante gebouwen van Schiedam zijn afgebeeld, waaronder de Heilig Hartkerk.

           
Twee tekeningen met als onderwerp: Liduina beschermt Schiedam, formaat: A3. Hieronder een detail van rechtertekening. Op de linkertekening houdt ze de bommen tegen uit een bommenwerper, op de tweede tekening wordt ze geflankeerd door de twee stadswapens van Schiedam.


Markante gebouwen in het Schiedam van de veertiger jaren. Te zien zijn: twee stellingmolens, het Zakkendragershuisje, het Stadhuis, de Korenbeurs, de Grote of Sint Janskerk, waar Liduina begraven lag (na de reformatie in de 16e eeuw is deze kerk overgegaan in protestantse handen), de Frankeland(se)kerk aan de Nieuwe Haven (OLV Visitatie of Liduinakerk, in 1969 gesloopt), de Havenkerk aan de Lange Haven (Johannes de Doperkerk of Sint Janskerk, sinds de jaren zeventig is deze kerk eigendom van de Stichting Johan Maasbach Wereld Zending), de Gorzenkerk (Heilig Hartkerk) en de Singelkerk (OLV Rozenkrans, tegenwoordig Liduinabasiliek). Rechts op de achtergrond de Passage en het Hemagebouw (flat Singelwijck) aan de Koemarkt (later: C&A, nu: ANWB).
Het gebouw op het midden van de tekening, tussen de Grote Kerk en de Frankelandsekerk, is nog niet geïdentificeerd.

(de plaatsing op deze site is in voorbereiding)

<=terug   [chronol.]   verder=>

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *